In de toren te Tjamsweer hangt een klok, afkomstig uit het gesloopte kerkje van Bellingeweer, dat het opschrift draagt :

 

'Onno Tamminga tot Winsum, Bellingeweer, Adorp c.a. jonker en hoveling, erfschepper tot Winsumer- en Schaphalsterzijlen, Staat-Generaal, unicus collator'.


Dit opschrift, van 1678, geeft ons de Ommelander jonker in zijn volle machtspositie; de opgesomde titels immers zijn geen eretitels, maar evenzovele functies. Deze functies heeft hij niet verkregen door benoeming of verkiezing, maar automatisch door het bezit van geërfde of op andere wijze verworven rechten, in oorsprong samenhangend met grondbezit in het dorp waarin hij 'heer' is.

Jonker en hoveling, in deze beide titels van Onno Tamminga ligt een hele ontwikkeling opgesloten. De jonker van de 18e eeuw is een heel andere figuur dan de hoveling, beter gezegd hoofdeling, van de 15e eeuw.

 

De macht van de hoofdeling in de 15e eeuw is, zoals Gosses het schilderachtig uitdrukt [1], "iet anders dan een staatsrechtelijk onkruid uit zich zelf opgeschoten op een veronachtzaamd terrein, waar geen koning of vertegenwoordiger van de koning 'den groei eener wilde flora beteugeld had'. De macht van de jonker-hoofdeling van de 18e eeuw daarentegen berust juridisch op rechten, vastgelegd in de 'clauwboeken'.

 

Het bovenstaande vereist waarschijnlijk enige toelichting voor de niet-deskundige lezer. Geen probleem, we leggen het even uit:

 

In de latere middeleeuwen is in de Friese landen tussen Zuiderzee en Jade in Duitsland, geen graaf of hertog of andere landsheer meer. Men kan dit, trots, vrijheid noemen, het is allerminst blijheid, eerder anarchie in een tijd met onderlinge veten.

 

Evert Lewe († 1641), geschilderd in 1622, toegeschreven aan Van Ravesteyn.

Afb. links: Evert Lewe († 1641), geschilderd in 1622, toegeschreven aan Van Ravesteyn.

 

In die oorlogen - de namen van Schieringers en Vetkopers zijn welbekend - gaan rijke landbezitters er een kleine, staande strijdmacht op na houden voor militaire doeleinden. Deze bestaat uit huurlingen, wier hoofd(eling) zij zijn, aldus is de voorstelling van Gosses. Een tweede kenmerk waardoor zij zich onderscheiden van hun landgenoten, is het bezit van een borg, stins of steenhuis. Deze combinatie van landbezit, strijdmacht en borg kan gemakkelijk leiden tot een positie van dorpsheer of meer dan dat, met verstoring van de oude rechtsorde.

 

In de Friese landen is deze verstoring het verst gegaan in Oost-Friesland, waar een hoofdeling het tot graaf heeft gebracht. Het lijkt erop dat met name in de Ommelanden, het hoofdelingschap een bredere juridische basis heeft gehad dan Gosses meent. De toestand in de Ommelanden is ook anders geworden dan ten westen van de Lauwers en ten oosten van de Eems. Ook daar vindt men sporen  van een rondgang langs de eigenaars van de edele heerden van het recht en de plicht om gedurende een jaar de rechtspraak te bedienen, maar in de Ommelanden is dit recht algemeen geworden. Daar is ook het misbruik in zwang gekomen om dit recht van de heerd te scheiden. Zo kan een opeenhoping van macht ontstaan bij enkelen. Inderdaad ziet men al in de 15e eeuw bepaalde geslachten van hoofdelingen in het bezit van talrijke van dergelijke rechten. Ze hebben de oude orde niet verstoord, maar zijn er om zo te zeggen ingestapt. Het verschijnsel is zeer ingewikkeld en zal hier dan ook verder niet worden beschreven. We voldoen met de uitspraak van de kroniekschrijver Johan Rengers van ten Post: 'die jurisdictien hebben, sint alle hoefftlingen', dat wil zeggen, ieder die aanspraak kan maken op een of meer toerbeurten in een rechtsstoel, is hoofdeling. Dit geldt voor zijn eigen tijd, de tweede helft van de 16e eeuw, maar ook voor later. En ook alleen voor de Ommelanden, vandaar ook dat daar alleen de benaming hoofdeling of hoveling bewaard is gebleven en haar juridische betekenis heeft behouden of verkregen.

 

Adriaan Clant van Stedum (1599-1665)

 

Afb. links: Adriaan Clant van Stedum (1599-1665).

 

De jonkerstitel die de meeste hoofdelingen zijn gaan voeren geeft wel aanzien en daardoor invloed, maar op zich zelf geen rechten. Het enige privilege dat in het Ommelander landrecht van 1601 aan de edelen wordt toegekend, is dat ze niet persoonlijk en onder ede hoeven te getuigen, maar met een schriftelijke verklaring kunnen volstaan. Dat men dan ook reeds het 'noblesse oblige' heeft gekend, blijkt uit een uitspraak van de hoge justitiekamer van 12 oktober 1590, waarbij Duert Alberda, die Waelco Itens voor een schelm heeft uitgemaakt, een dubbele boete wordt opgelegd omdat  hij een edelman is.

 

Deze voorrechten en plichten geven evenwel geen rechtsmacht. Dat laatste geeft slechts het eigendom van een edele heerd of van de daarop liggende rechten of 'heerlijkheden', dus het hoofdelingschap. Dit opent de weg naar een rechterlijke functie of een bestuursambt in het waterschap. Ook het recht van verzegeling, dus het recht om als notaris op te treden, heeft de hoofdeling wel, maar niet de jonker. In 1690 wordt in een vonnis van de hoge justitiekamer gezegd: 'geen hovelinck meer zijnde, oock onbevoeght om te mogen segelen, schoon genomen al een edelman waer'.

 

Maar aangezien de hoofdeling meestal jonker is en omgekeerd, vervaagt het verschil en krijgt de jonker vaak wat eigenlijk alleen voor de hoofdeling is. Er blijft echter onderscheid. De adellijke zoon die de militaire loopbaan kiest en geen edele heerden of dáárop liggende rechten bezit, blijft jonker, maar wordt geen hoofdeling. Aan de andere kant zijn er in die tijd ook niet-adellijke personen die wel dergelijke rechten bezitten en dus hoofdelingen zijn, al noemen ze zich misschien niet altijd zo. Zelfs de stad Groningen wordt wel als hoofdeling te Eenrum, Winsurn en elders genoemd, waar ze heerlijke rechten bezit.

 

Johan Willem Ripperda.

Afb. links: Johan Willem Ripperda, 7 maart 1682 - ca 17 oktober 1737.

 

De jonker uit de tijd na 1600 heeft ook niet steeds zijn voorgeslacht in de mannelijke lijn in de Ommelanden of elders in het oude Friesland, maar ook in de stad Groningen of Drenthe. Inheems zijn de geslachten Van Ewsum, Onsta, Ripperda, Tamminga, Jensema, Alberda, Van Starkenborgh -het laatste uit Friesland- en anderen. Uit of via de stad komen onder meer Rengers, Lewe, Sickinge, Clant, Coenders en De Mepsche. Maar deze stedelijke regenten of hun kinderen kunnen slechts jonker worden door het verkrijgen van een borg met  heerlijke rechten, dus via het hoofdelingschap. Nog in de 17e eeuw zet zich dit proces voort, maar dan wordt de adel langzamerhand een gesloten stand.

 

Het opschrift op de klok van Bellingeweer kent Onno Tamminga ook de titel `Staat Generaal' toe, dat wil zeggen van afgevaardigde voor Stad en Lande naar de Staten-Generaal. Dit is een van de vele functies die voortvloeit uit het lidmaatschap van de Provinciale Staten. Dit heeft met adel of hoofdelingschap niets te maken. Ieder eigenerfde die ten minste 30 grazen land in eigendom heeft, is gerechtigd op de landdag te verschijnen. Dit land moet behuisd - er moet een 'huis' - op staan, zijn, onder één kerspel liggen en een waarde hebben boven de duizend emder guldens. De eigenaar moet ook in het kerspel wonen waarvoor hij op de landdag compareert.

 

Deze gelijkheid van alle eigenerfden is schone theorie; in werkelijkheid hebben onder hen de jonkers alles te zeggen. Dit hangt weer samen met het hoofdelingschap. Laten we daarom nagaan wat de daaruit voortvloeiende rechten inhouden en welk een macht een opeenstapelinig van deze rechten betekent. In de eerste plaats geeft, zoals eerder gezegd, het eigendom van een op een edele heerd liggend recht, de bevoegdheid bij toerbeurt gedurende een jaar als redger of grietman in de rechtstoel op te treden Men moet bovendien, zo staat in het Ommelander landrecht van 1601, 30 grazen land in eigendom hebben of goederen die ten minste 1000 emder gulden waard zijn. Hoe meer rechten iemand bezit, hoe vaker hij aan de beurt komt. Wanneer alle rechten in een rechtstoel in één hand komen, is de rechtstoel of jurisdictie 'staande' geworden. De redger of grietman hoeft niet zelf rechter te zijn, hij kan een plaatsvervanger, een geconstitueerde, aanstellen. De rechtspraak omvat zowel criminele als civiele zaken. Beroep op de hoge justitiekamer staat alleen open voor civiele en kleine strafzaken, niet voor werkelijke misdaden. De rechter spreekt alleen recht, zonder mederechters. Dit vergroot de mogelijkheid tot willekeur en misbruik sterk. Het optreden van de beruchte Rudolf de Mepsche van Faan in 1731 is hiervan het klassieke voorbeeld. Weliswaar heeft de hoge justitiekamer toezicht op de rechtsbediening, maar alleen in die zin, of het landrecht behoorlijk in acht genomen is, verder niet.

 

De Menkemaborg in Uithuizen. Foto: ©Jur Kuipers.

De Menkemaborg in Uithuizen. Foto: ©Jur Kuipers.

 

Ook is aan het redgerschap verbonden de 'volontaire' of vrijwillige rechtspraak. Met andere woorden de redger is tevens notaris. Naast de boeten en verbeurdverklaringen voortvloeiend uit de civiele en criminele rechtspraak, levert dit notariaat de meeste baten.

 

Ook het strandrecht behoort tot het redgerschap, zoals ook het jachtrecht doorgaans een uitvloeisel daarvan is; dit kan evenwel ook met grondbezit samenhangen. Voor de plattelander maakt dit weinig verschil, want in de

praktijk is het op beide manieren aan de jonker gekomen.

 

Afb. links: Borg Scheltkema Nyenstein tot Sandeweer.

 

 

Tenslotte oefent de redger of grietman een zekere bestuursfunctie uit in zijn district. Ook de functies in het waterschap, dus die van zijl- en dijkrechter en schepper, zijn afgeleid van het bezit van bepaalde heerden, veelal dezelfde als de edele heerden van het redgerschap. Cumulatie (samenvoeging) van deze rechten brengt derhalve een overheersende positie in het waterschapswezen mee. Hier zijn het vooral de schattingen en de schouw die tot afpersing kunnen leiden. Ook het visrecht hangt met deze functies samen.

 

Ten slotte oefent de dorpsheer invloed uit door het collatierecht. In het Ommelander landrecht is bepaald dat alle heerden, ten minste 30 grazen groot, waar een huis op staat, het patronaatsrecht tot de kerspelkerk bezitten; dat wil zeggen dat hij de predikant mag benoemen. Dit in tegenstelling tot het redgerrecht, zijlrecht enz., dat jaarlijks rondgaat en door één persoon bediend wordt, is de collatie een collegiale functie. Maar ook hier is het misbruik ontstaan om de stemmen te scheiden van de heerd en kan één persoon de meerderheid van de stemmen verkrijgen en zo tot primaire collator worden, ja zelfs tot unicus collator [2],  indien hij alle stemmen heeft verworven. Dat het unieke collatorschap ook op andere wijze kan zijn ontstaan, blijft hier buiten beschouwing.

 

Fraeylemaborg, Slochteren. Foto: ©Jur Kuipers.

 Fraeylemaborg, Slochteren. Foto: ©Jur Kuipers.

 

Het collatierecht brengt het recht mee tot het beroepen van de predikant en koster-schoolmeester als ook het beheer over de kerkelijke goederen. De unicus collator voert of zelf het beheer of door middel van twee door hem aangestelde kerkvoogden. Bij meer collatoren moeten door hen twee of drie kerkvoogden worden benoemd. De primaire en unieke collatoren zijn dus feitelijk oppermachtig in de kerkelijke aangelegenheden van hun kerspel. De dorpskerk is hun kerk; verbouwing, herstel en verfraaiing hangen af van hoe zij het willen, zij hebben er hun gestoelten, wapenborden en grafkelders.

 

Het voorgaande maakt wel duidelijk hoe groot de macht in het dorpsleven is van de jonker die de staande jurisdictie en het erfschepperschap bezit en dan nog unicus collator is bovendien. En deze machtsconcentratie wordt in de 17e en 18e eeuw steeds sterker. De groten gaan zich 'heer' van het dorp noemen waar ze de baas zijn. Daarmee gepaard, gaat een uitbreiding van de uiterlijke luister. Hun eenvoudige borgen bouwen ze uit tot landhuizen die ze omringen met tuinen en parken. Johan Gant van Stedum schakelt de bekende architect Vingboons in voor de verbouwing van zijn huis in 1669; voor zijn vader Adriaan Glant laat hij door de beeldhouwer Rombout Verhuist een praalgraf in de kerk te Stedum oprichten. Ook in Midwolde bouwt Verhuist een graftombe, voor de familie Van Inn- und Kniphausen. Iedere jonker die zichzelf respecteert heeft behalve één of meer borgen op het land, ook een huis in de stad. De weelderige levenswijze van de edelen gaat dikwijls hun financiële draagkracht te boven; faillissementen volgen. Ter wille van de heerlijke rechten kopen anderen hun borgen op; de borgen zelf worden dan gesloopt. Het is niet uitsluitend de stad Groningen geweest, die men aansprakelijk moet stellen voor de sloop. Wanneer zij borgen koopt, gebeurt dat om dezelfde redenen en met dezelfde gevolgen als wanneer de jonkers dit zelf doen. Ook rijke, stedelijke families kopen wel borgen om de titels en voor zomerverblijven. In dat geval blijven ze gespaard.

 

Huwelijk Onno Tamminga van Alberda en Josina Peternella Clant, 1695.

Huwelijk Onno Tamminga van Alberda (16 juni 1754 - 12 juni 1829) en Josina Peternella Clant, 1695.

 

Tegenover deze grote heren kunnen de gewone eigenerfden het zich niet veroorloven op de landdagen er een afwijkende mening op na te houden; zij stellen zich dan bloot aan allerlei vergeldingen. Rudolf de Mepsche van Faan wordt er van verdacht als grietman eigenerfden op valse beschuldigingen naar de brandstapel te hebben gebracht omdat ze het gewaagd hebben hem niet te volgen op de landdag. Het wordt ook gewoonte, dat de groten contracten van correspondentie sluiten om elkaar politiek te steunen. Zo vormen zich partijen of ligues (eedgenootschappen) die in de stad hun stamkroegen hebben, waar hun volgelingen tijdens de landdagen worden getrakteerd. Er ontstaat een oligarchie: een bestuur gevormd uit een kleine groep en invloedrijke personen die alle macht heeft. Herhaaldelijk komt het ook voor dat schijncontracten worden opgemaakt tussen jonkers en boeren, waarbij de laatsten het eigendom verwerven van een boerderij met 30 grazen land, zodat ze op de landdag kunnen verschijnen om daar partijganger te zijn van hun jonker.

 

Aan welke afpersingen de ingezetenen bloot staan, komt aan het licht in 1749 wanneer na de boerenopstand de tongen los komen tijdens de zittingen voor de toelating van leden voor de landdag. De heer van Dijksterhuis in Pieterburen heeft in 1732 Frerik Arents te Uskwerd een boete van ƒ 2600 gegeven wegens het bergen van een stang van een gestrand schip, hoewel hij niet meer dan 80 daalders mag opleggen. Jakob Reintjes te Pieterburen moet 80 daalders betalen wegens het niet diep genoeg begraven van gestorven rundvee, Simon Jakobs f 100 wegens slecht onderhoud van een weggedeelte. Frerik Arents te Uithuizen wordt beboet met f 25 omdat hij in de oogsttijd uitstel heeft gevraagd voor het brengen van een voer hooi voor de Vrouwe van Menkema naar de stad, Frerik Jakobs met ƒ134 wegens weigering een voer turf 'op te mennen'. De verkoop van een huis aan de straat te Uithuizen wordt vernietigd omdat de koper niet naar de zin is van de Vrouwe. Een ander, die tegen de zin van de rechter te Uithuizen woont, wordt beboet met f 36. In Tinallinge is de predikantsplaats al 29 jaar vacant; het pastoraatsgeld heeft de heer zelf in zijn zak gestoken. Bovendien is de kerk ontluisterd door het afbreken van de toren, het wegnemen van twee klokken en drie kronen, terwijl grafzerken naar Aduard zijn gezonden. In 1738 worden drie principale boeren beboet omdat zij met anderen een schatbeurder tegen de zin van de heer hebben aangesteld.

 

Onno-Tamminga Alberda van Rensuma

 

Afb. links: Onno-Tamminga Alberda van Rensuma (16 juni 1754 - 12 juni 1829).

 

Soortgelijke klachten worden ook over andere heren geuit. De heer van Stedum weet 'fijntjes' geld in zijn beurs te krijgen door de kerspellieden wijs te maken dat het 'maar' uitgegraven moet worden. Een omslag van twee stuivers per gras wordt daarvoor opgelegd, maar het diep wordt niet gegraven. De heer van Farmsum is collator over 23 kerken, maar rekening en verantwoording wordt er nooit afgelegd ondanks de aandrang van ouderlingen en diakenen.

 

Deze voorbeelden zijn voldoende om aan te tonen hoe de dorpeling op elk gebied van het openbaar leven bloot staat aan knevelarij van de adel. Ter vergoelijking van hun gedrag kan men aanvoeren, dat deze jonkers kinderen van hun tijd zijn geweest en ook mag men aannemen, dat er goede 'dorpsvaders' geweest zijn. De mogelijkheid voor machtsmisbruik is echter steeds aanwezig, zolang er nauwelijks hoger beroep bestaat in criminele zaken.

 

Maar laten we de adel niet in een al te slecht daglicht stellen. Naast verduistering van kerkegoed staan ook schenkingen. Reeds in 1448 bestemt Oda ten Dijke een deel van haar vermogen voor kerkelijke instellingen; Evert Joost Lewe van Aduard, met overigens niet zo'n beste reputatie, schenkt aan de kerk te Aduard een fraaie preekstoel en legateert (erfenis) haar bij zijn dood in 1753. De familie Jarges doet schenkingen voor de stichting van een armhuis te Baflo in 1663. We kunnen ook wijzen op de stichting van de kerk te Harkstede door het echtpaar Piccardt-Rengers in 1694.

 

De aanwezigheid van een borg brengt ook heel wat vertier in het dorp. Wanneer er een bruiloft wordt gevierd, deelt de gehele bevolking in de feestvreugde. Dan komt de landman zijn geschenken aanbieden:

 

Maar ziet, de deur des borghs staat open en de stoep

Wordt door de maagt geschoont, goe dag mijn zoete deeren,

Ik kom om Freule dit stuk boter te vereeren,

Tast het voorzichtig aan, 't is een beschildert stuk,

Ruim seven ponden swaar, ik wensch de Bruid geluk.

Het 'juichend' dorp zingt het bruidspaar toe:

Amsterdam wordt groot gestelt,

Omdat men daar veel Naatsjes telt;

Maar heden denk ik dat Grijpskerk

Volkomen haar steldt paal en perk,

Wijl 't dorp en't land thans geensins kan

Bevatten 't volck en alle man,

Dat sigh van rontsom bier laet sien.

 

Vervolgens zingt de 'tyerman, staande voor de geopende 'bruiloftzaale' op de borgh Aykema' (Grijpskerk):

 

Heyl en zegen, handt aan handt,

Daal nu op ons' Freule Clant,

Op den  Bruigom haar beminde,

Dat de Liefde haar harten binde[3].

 

De ongeregeldheden van 1748 en 1749 hebben als gevolg dat de macht van de stadhouder veel groter wordt; ook wordt het reglement 'reformatoir vastgesteld', een soort grondwet, die als doel heeft een einde te maken aan de misbruiken die in de loop van de jaren zijn ingeslopen. Zo wordt een andere wijze van stemmen ingevoerd op de landdag en wordt het verboden om contracten van correspondentie te sluiten. Op deze wijze wil men de oligarchie van de jonkers breken. Ook wordt het verboden om de rechten van de heerden te scheiden, onder voorbehoud evenwel van verkregen rechten. Om een betere rechtsbedeling te verzekeren, wordt ook in criminele zaken recht van hoger beroep opengesteld op het provinciaal hof van justitie.

 

Wigbolt Ripperda.

Afb. links: Wigbolt Ripperda (ca 1535 - 1573), heer van Winsum.

 

Inderdaad heeft het reglement reformatoir verbetering gebracht voor de plattelandsbevolking, maar de adel blijft toch de toon aangeven. Dit verandert echter volledig door de Franse revolutie. In de Bataafse en Franse tijd worden niet alleen de heerlijke rechten afgeschaft en verliezen hun eigenaars de daaruit voortvloeiende macht en inkomsten, er treedt ook een algemene verarming in. Een andere factor, reeds vóór 1795 van invloed, is het beklemrecht[4]. De stijging van de grondprijzen komt niet de eigenaar ten goede, maar de beklemde meier. Er vormt zich langzamerhand een nieuwe, steeds zelfbewuster wordende boerenstand, die de adel economisch geheel overvleugelt. Bovendien sterft het ene na het andere adellijke geslacht uit in de mannelijke lijn, terwijl ook het slopen van borgen voort gaat.

 

Na het herstel van onze onafhankelijkheid in 1813 keren de oude toestanden niet terug. Wel scheppen de grondwetten van 1814 en 1815 een ridderstand als eerste stand in de Provinciale Staten, maar onder de leden treffen we slechts een achttal namen aan van oude inheemse geslachten: Alberda, Gruys, Jarges, Lewe, Rengers, Sickinghe, Van Inn- und Kniphausen, Van Starkenborgh. De overige leden behoren tot uitheemse of regentenadel. De ridderschap wijst twaalf leden aan voor de Provinciale Staten, evenveel als de derde of landelijke stand. De economische betekenis van de boeren is echter veel groter. Bij de grondwet van 1848 wordt de indeling in standen afgeschaft en verdwijnt het laatste privilege van de adel.


Vraagt men zich ten slotte af wat de adel eigenlijk voor onze provincie heeft betekend, dan is het antwoord niet zo eenvoudig. Ongetwijfeld heeft hij tot 1795 het maatschappelijk leven beheerst. De macht in staat en kerk is in de Ommelanden tot dan in handen van een adellijke oligarchie. Heeft de adel geregeerd tot heil van het land of slechts tot eigen voordeel? Het antwoord is niet te geven zolang niet is onderzocht wat eigenlijk de functie is geweest van de provinciale en Ommelander besturen in het maatschappelijk leven. Wat hebben deze besturen gedaan voor aanleg van dijken, kanalen en wegen, wat voor landbouw, handel en nering? Het meest in het oog valt de strijd op van de Ommelanden tegen de stad, tegen haar stapelrecht [5] en andere mogelijkheden tot overheersing van het platteland. Is het in de Ommelanden beter geweest dan in de door de stad bestuurde Oldambten? Moeilijk te zeggen; in elk geval hebben de boeren in de onvrije Oldambten groter aandeel in het bestuur van waterschap, kerk en kerspel dan hun collega's in de vrije Ommelanden.

 

Petronella Elisabeth Schade.

Afb. links: Petronella Elisabeth Schade, ca1600 - 1643, gehuwd (1623) met Carel Victor Ripperda (1590-1642).

 

Hoe staat het met de economische invloed van de adel? Ook hierop is moeilijk een antwoord te geven. De economische geschiedenis, met uitzondering van de agrarische, is nog steeds het stiefkind van de regionale geschiedschrijving. De adel bezit veel landerijen; welk percentage van het geheel is echter niet bij benadering bekend. Belegt hij zijn geld ook in ontginningen, inpolderingen, handelsondernemingen enz.? In de 16e eeuw kennen wij de grote, maar financieel mislukte poging tot exploitatie van de Nienoordse venen van Wigbold van Ewsum, in de 17e eeuw zien we de compagnieën der Ommelander heren ten oosten van Veendam. De bronnen waarin we misschien het antwoord kunnen  vinden, sluimeren nog in de Groninger Archieven. Zijn de inkomsten van de jonkers voldoende geweest om in hun luxe te kunnen voorzien? En hoe staat het met hun schulden?

 

Tenslotte hun culturele invloed. Ook hier past nog een bescheiden antwoord. Hun opvoeding krijgen ze meestal van uitheemse gouverneurs en instructeurs en voor studie wordt vaak een buitenlandse reis ondernomen. Als afgevaardigden naar de generaliteitscolleges en als militairen komen zij veel buiten de provincie en zo zullen ze vreemde invloeden hebben binnengehaald.

 

Anna van Ewsum en kindbediende (geschilderd door Jan de Baen, 1633-1702)

Afb. links: Anna van Ewsum en kindbediende (geschilderd door Jan de Baen, 1633-1702).

 

Toch trouwen ze weer met inheemse en verwante vrouwen. Zij vormen een klasse apart en hebben weinig omgang met de overige plattelandsbevolking. Deze geringe aanraking vermindert de kans op overneming van gewoonten.

Hebben zij persoonlijk kunsten en wetenschappen beoefend? Ongetwijfeld hebben ze hun bibliotheken gehad. Johan Rengers ten Post schrijft in de 16e eeuw een bekende kroniek. We weten dat zijn vader ook historische kennis bezit en er landrechten en andere handschriften op na heeft gehouden. Berend Coenders van Helpen bedrijft alchemie en heeft een grote kennis van de natuurkunde. Zijn zoons Willem en Frederik zijn de ontwerpers van de bekende Coenderskaart, omstreeks 1675, waarop Frederik reeds in de rand de lauriertakken en struisveren verwerkt die wellicht kenmerkend zijn voor de 'Ordre francais', de nieuwe bouwstijl welke hij voor koning Lodewijk XIV ontwerpt. Zijn broer Willem vindt een betere en goedkopere methode uit om zout uit zeewater te bereiden. Van Willemina Lewe, geboren Alberda, weten we dat zij in 1770 correspondeert met geleerde mannen als de natuurfilosoof Bacot, beter bekend als patriotisch predikant. Groot is de oogst aan adellijke kunsten en wetenschappen echter niet. Belangrijker is hun bevordering van de kunst geweest door hun levenswijze. Dit komt tot uiting in de bouwkunst van hun borgen, de aanleg van hun parken, de beeldhouw- en meubelkunst in de kerken en hun woningen, de zilversmeedkunst van avondmaalsbekers en de schilderkunst van hun familieportretten. Het meeste is verdwenen, het overige her en der verspreid. Thans is weer het een en ander bijeengebracht.

Moge het nog enig idee geven van de oude luister...

 

        Oude regels.
Foto: ©Jur Kuipers, 2023. Aan het begin van het pad naar het steenhuis Iwema bij Niebert staan borden met teksten. Hieronder zijn die teksten weergegeven. Het is (mij) niet bekend wie deze teksten heeft geschreven. Ik moet er een kanttekening bij plaatsen. De jonker komt hier niet geheel positief uit de bus. Het lijkt er sterkt op dat hij zich hier van de verkeerde kant laat zien. Wat we echter niet moeten vergeten is, dat we de jonkers moeten zien in de tijd waarin zij leven. In die tijd is de levenswijze totaal anders dan tegenwoordig. Ik zou wel eens willen weten hoe de mensen óns zien over een paar honderd jaar...

Klik op de foto voor een vergroting. Wordt in een nieuw venster/tabblad geopend.

 

De teksten op de beide borden:

Heerschappij
Al wie de macht heeft vergaard, zal zorgen dat
die wordt bewaard. Wij rijkdom heeft georven
en rechten heeft verworven, wil deze veilig
stellen. Dat geldt ook voor de jonker. Niets
menselijks immers is hem vreemd. En zolang
er niet van hogerhand wordt ingegrepen,
beschikt hij over vele middelen. Om transacties
en belangrijke beslissingen ten eigen faveure
te keren, is geld het smeermiddel. Geld maakt
immers recht wat krom is. Wie een hand vol
duiten krijgt toegestopt, strijkt mijn zijn andere
hand al gauw over zijn hart. En bij wie daar
niet gevoelig voor is, weet de jonker wel andere
plaatsen te vinden om hem te raken. Dan gunt
hij die grote eervolle opdracht toch gewoon
aan iemand anders? Dan verhoogt de dominus
toch het pachtgeld aan de boer. Of ontslaat
hij diens dochter die keukenhulp is op de borg.
Natuurlijk, publiekelijke verdachtmaking van
tegenstanders is niet erg elegant, maar wel
uitermate doeltreffend. Vooral wanneer je zelf
rechtspreekt. Maar soms volstaat hiermee dreigen alleen. Dat weet de jonker uit
ervaring. Hij is een meester in de keuze van
zijn middelen. Ook dat leert de ervaring.

Meesterschap

Oude regels
De tijd van vrijheid, gelijkheid en broeder-
schap komt steeds dichterbij. Maar in de
Ommelanden is het vooralsnog de heer die
spreekt en de dienaar die luistert. En wanneer
die laatste spreekt worden de woorden hem
vaak aangereikt door de heer, die de baas is.
Wiens brood men eet, wiens woord men
spreekt. Het is immers niet verstandig om
tegen het gezag in opstand te komen. Maar er
zijn momenten, dan kan het niet anders.
Wanneer de oogst door storm verwoest is,
hongersnood op de loer ligt en de pacht niet
opgebracht kan worden, dan deinzen de
boeren en niet voor terug de jonker in plaats
van te betalen te bedreigen met de dood. Dan
wordt een rit per koets voor hem een risico-
volle onderneming. Wanneer het rechtsgevoel
te vaak geweld wordt aangedaan, dan klinkt
de roep om een nieuwe rechtsorde steeds
luider. Aan de vanzelfsprekendheid waarmee
de jonkers hun macht handhaven wordt
getornd. Maar de jonkers geven zich niet een
twee drie gewonnen. Zelfs nadat een Hogere
Justitiekamer is ingesteld die beroep tegen hun
manier van rechtspreken mogelijk maakt,
weten zij eigen gerechtelijke wegen te
bewandelen. Tot in 1795 de Bataafse Republiek
hier definitief een einde aan maakt.
Nieuwe wetten

                                                   

 

Noten, bronnen en referenties:

Noten:

 

1 Bruiloftsgezangen opgezongen ter bruiloft van den hoogedelen Heer den Heer Petrus.

2 Het collatierecht, naar het Latijn "præsentatio sive collatio", in het katholiek kerkelijk recht "jus patronatus", is het recht om een geestelijke, een pastoor of een dominee voor te dragen ter benoeming. Het recht is erfelijk geweest en wordt in Nederland in 1922 afgeschaft met de bepaling dat de eigenaar het recht tot zijn of haar dood mag blijven uitoefenen. Koningin Wilhelmina bezit tot haar dood in 1962, als laatste particulier, het recht van collatie in Apeldoorn. Zij zoekt daar de dominees uit.

Het recht van collatie is een van de laatste heerlijke rechten, doch is in tegenstelling tot veel andere heerlijke rechten doorgaans geen leengoed. In het verleden wordt het recht veelal door edelen uitgeoefend. Het is vaak verbonden aan kastelen, borgen, havezaten en states. Wanneer een familie alle collatierechten in een kerspel bezit, wordt gesproken van een staande collatie. De eigenaar van het recht wordt dan unicus collator genoemd.

Het recht van collatie is verhandelbaar en vererfbaar. Bij de grondwetsherziening van 1922 is het collatierecht in Nederland afgeschaft.

3 J. H. Gosses, De Friesche hoofdeling, Verspreide geschriften, Groningen-Batavia 1946, blz. 442.

4 Grondhuur waarbij de pachter of meier betaalt voor het erfelijk recht op het land; de bebouwing is zijn eigendom. Beklemd land mag niet gesplitst worden. Beklemrechten zijn vooral toegepast in de provincie Groningen, waardoor de boerderijen daar altijd groot zijn gebleven. Zo kennen we ook het stadsmeierrecht: de stad Groningen bezit in die tijd zelf veel landerijen in het oosten (veenkoloniën).

5 Het stapelrecht is een recht dat veel handelssteden - stapelplaatsen - verkrijgen, of zich zelf toe-eigenden, met name in de Middeleeuwen. Het recht houdt in dat goederen die langs een stad worden vervoerd, eerst in de stad moeten worden opgeslagen en daar te koop worden aangeboden. Dit recht wordt in 1815 officieel wereldwijd afgeschaft tijdens het Congres van Wenen. Van oorsprong houdt het stapelrecht ook wel in dat er bij iedere transactie tussen buitenlandse handelaren, verplicht een lokale handelaar aanwezig moet zijn. Om deze reden kunnen steden die zich aan de kust bevinden, zoals Antwerpen, zich goed ontwikkelen tot een handelsstad in de 14e en 15e eeuw.


Groningen:

De stad Groningen heeft het stapelrecht gebruikt om haar positie in de Ommelanden veilig te stellen en uit te breiden. In 1473 sluit de stad een verdrag met alle landschappen in de provincie, waarbij voor het graan (vooral gerst) het stapelrecht voor de stad wordt gevestigd. Daaraan wordt gekoppeld dat in de provincie alleen bier geschonken mag worden dat in de stad is gebrouwen.


Appingedam:

Met name Appingedam verzet zich hevig tegen het stapelrecht van de stad maar staat machteloos tegenover het veel grotere Groningen. Bij de reductie van Groningen wordt het stapelrecht niet afgeschaft, maar wel verzacht. Appingedam krijgt het recht op een eigen korenmarkt. Het recht wordt pas daadwerkelijk afgeschaft in het begin van de negentiende eeuw.

 

 

Bronnen:
- Dit artikel is mede tot stand gekomen door raadpleging van W.J. Formsma, 'De Ommelander Jonker als Dorpsheer, Groninger Museum voor Stad en Lande, 1961.
- RHC GA, Groninger Archieven.
- Groninger Museum.

 


Deze pagina maakt deel uit van www.nazatendevries.nl. Aan bovenstaande tekst is de uiterste zorgvuldigheid besteed. Desondanks kunnen er best fouten voorkomen. Constateer je fouten en/of heb je vragen, correcties, aanvullingen......... geef die dan even aan mij door via mijn E-mail adres (zie rode balk boven). Wij hebben ons uiterste best gedaan om de auteurs van teksten/citaten en copyrightbepalingen van afbeeldingen te achterhalen. Mocht je rechthebbende zijn en hierover vragen of opmerkingen hebben, neem dan contact op via e-mail. Lees ook de 'Disclaimer' en 'Privacy' voor méér informatie en laat ook eens een bericht achter in het Gastenboek, dan weet ik waarvoor ik het doe.

Hoogeveen, 29 november 2023.
Revisie: 30 november 2023.
Foto's zonder auteur: Public Domain.
Redigering: René van Rijn.
Samenstelling en design: © Harm Hillinga.
Klik hier om naar het menu ARTIKELS te gaan.
Klik hier om terug te gaan naar de HOMEPAGE.
Top